maandag 3 juli 2017

Op zoek naar Hans Goudsmit. 3: Omzwervingen

Jammer. Anders dan voor Hans’ twee lotgenoten is er nog steeds geen foto van hem opgedoken. Hij blijft voorlopig zonder gezicht. Maar het registratieboek van de Leeuwarder gevangenis verrast mij met een signalement. Archivaris Otto Kuipers legt het grote, zware boek voorzichtig voor me neer… en daar staat hij, de regel helemaal bovenaan: Hans Goudsmit, ingesloten op 3 september 1944 om 11:30 uur. In de meest rechtse kolom: zijn handtekening én signalement. Daardoor weet ik nu, Hans was 1,74m. lang, had zwart haar en zwarte wenkbrauwen, donkerbruine ogen, een rond gezicht en geen baard. Achter de gedrukte woorden ‘Godsdienstige Gezindte’ staat geschreven ‘Isr.’

Dit derde deel is gebaseerd op drie bronnen uit drie verschillende archieven: het Notulenboek uit het gemeentearchief van Menameradiel; Hans’ registratiekaart van de Joodse Raad uit het archief van het Rode Kruis in Den Haag (‘JR-kaart’); en het registratieboek van de gevangenis, uit het Tresoar. Leemtes blijven, maar een deel van Hans’ levensloop tussen 1921 en 1944 is nu toch op hoofdlijnen duidelijk.

Jeugd in Amsterdam

Hans (officieel: Henry) werd op 9 april 1921 in Kampen geboren. Zijn vader Simon was slager, grootvader Abraham Goudsmit eveneens. Simon was in mei 1916 in Kampen met de in Amsterdam geboren Sophia Gosler getrouwd. Hans had een oudere broer, Aby (Abraham,1917) en tien jaar jonger broertje, Asser.

In de zomer van 1923 verhuist het gezin uit Kampen naar de Oudeschans in Amsterdam. Op nummer 36 opent vader Simon zijn slagerswinkel, ‘De Kamper Vleeschhouwerij’. Aby, Hans en Asser groeien dus grotendeels op in de Jodenbuurt van Amsterdam. Zij hebben vanuit de slagerij uitzicht op het brede en druk bevaren water van de Oudeschans.


Aby viert zijn bar mitzwa in juni 1930, Hans op sjabbatochtend 17 maart 1934. Het gebeuren is op 9 maart aangekondigd in een kleine familieannonce in het Nieuw Israëlietisch Weekblad (NIW). Een zoektocht op de website Delpher levert meer van dien aard op. In 1923 en 1926-1928 plaatst Simon iedere september een kleine advertentie in het NIW waarin hij als slager van De Kamper Vleeschhouwerij ‘geachte clientèle en familie’ een goed (joods) nieuwjaar wenst. Dit alles duidt op twee dingen: dit middenstandsgezin is in redelijk ‘goeden doen’ en bovendien redelijk religieus.

Sperre

Fast forward zoals dat tegenwoordig heet, naar de Duitse bezetting, de anti-joodse maatregelen en het begin van de deportaties van joden naar de vernietigingskampen. Op 24 april 1942 toont de voorpagina van het Joodsche Weekblad een mededeling van de voorzitters van de Joodse Raad over de sluiting van joodse slagerijen ‘door de betrokken autoriteiten’. Van de Duitsers mogen er in Amsterdam 46 openblijven – die van Hans’ vader is daar één van – ‘doch uitsluitend voor den verkoop aan Joodsche cliëntele’. De slagerij is gevestigd aan de Oudeschans op nummer 36; het gezin woont er achter of boven. In de krant van 10 juli staat ze vermeld in een lijst van ‘Joodsche lokalen’. Op Hans’ JR-kaart vind ik dit terug: op 12 juli is er een handgeschreven notitie ‘Lok. Z’ hetgeen betekent dat de slagerij een ‘Sperre’ heeft gekregen.

De Duitsers achten voortgang van de winkel van belang voor de voedselvoorziening van de Amsterdamse joden. Deze Sperre beschermt het hele gezin. Zoon Henry, dan 21 jaar oud, voelt zich kennelijk veilig. Eind maart is Aby getrouwd, Henry trouwt zestien dagen na de Sperre met zijn nichtje van moederskant, Roby (Roosje) Gosler. Drie dagen later trekt het jonge stel in op het adres Pretoriusstraat 89.


Hulp aan Vertrekkenden

Henry krijgt bovendien een taak bij een afdeling die de Joodse Raad eind augustus 1942 opricht, de afdeling HAV, Hulp aan Vertrekkenden. Hij wordt tewerk gesteld bij ‘district Zuid’, gevestigd aan de Bachstraat op nummer één. HAV wordt geleid door Gertrude van Tijn en heeft de wrange taak de Joodse gezinnen op alle mogelijke manieren te helpen in hun voorbereiding op het vertrek naar ‘het Oosten’. HAV verstrekt dekens, kleding, laarzen, pakken maandverband, setjes babyondergoed; ze verstrekt pakadviezen (rugzakken, géén koffers!), brengt voedsel naar de Hollandse Schouwburg en stuurt voedselpakketten en andere benodigdheden naar Westerbork en andere kampen. Drie maanden na de oprichting telt HAV 416 medewerkers waarvan er maar twintig worden betaald.

Het is denkbaar dat Henry Goudsmit bij HAV zorg droeg voor de vleesvoorziening en het contact onderhield met de slagerij aan de Oudeschans – maar het is ook heel goed mogelijk dat hij andere taken had. Mogelijk heeft de locatie van de Goudsmit slagerij een rol gespeeld. Honderddertig meter verder aan de Oudeschans, op nummer 74, bevond zich de grote afdeling van HAV voor de bevoorrading en proviandering van doorgangskamp Westerbork, een gigantische operatie. C. Blüth, de leider van de afdeling, had op een gegeven moment zo’n driehonderd medewerkers en reisde heen- en weer tussen de Oudeschans en het kamp.


Westerbork

In dat kamp wordt Henry op 15 april 1943 binnengebracht; hij krijgt een bed toegewezen in barak 66. Wat er is gebeurd weten we niet. Er vertrekken deportatietreinen uit Westerbork naar Sobibor op 20 en 27 april, 4 en 11 mei, 5.003 mensen in totaal die vrijwel allemaal meteen na aankomst worden vergast. Maar hoewel Hans als strafgeval is binnengebracht blijft deportatie hem bespaard. Na een maand (17 mei) wordt hij naar Kamp Vught overgeplaatst en weer twaalf dagen later naar Kamp Moerdijk, een buitenkamp van Vught. Zo’n vijfhonderd gevangenen graven hier een tankgracht en tankvallen langs het Hollands Diep naast de Moerdijkbrug. Zij zijn ondergebracht op de zolders van molen ‘de Schuddebeurs’ net buiten Lage Zwaluwe.

Een maand na aankomst, in de nacht van 2 op 3 juli, volgt terugplaatsing naar Kamp Westerbork, barak 70. Philip Mechanicus wijdt de volgende dag enkele regels in zijn dagboek aan dit transport van 1600 mensen, 1100 uit Vught, ‘vijfhonderd man van de Moerdijk….



Dertig personen werden bij aankomst in het ziekenhuis opgenomen. Het transport kwam zonder bagage aan, slechts met de kleren die men aan het lijf had, als landlopers. De mannen van de Moerdijk zijn zij van wie de vrouwen een paar weken geleden werden doorgezonden naar Polen. Zij zeggen: wij hebben het aan de Moerdijk kunnen bolwerken, ook al moesten wij zwaar werken, en als wij naar Polen op transport gaan, zullen wij de paar maanden dat de oorlog nog duurt, ook nog wel volhouden. Velen zien er slecht uit.


Maar ook nu weer ontkomt Hans aan de dood. Hij wordt niet meegestuurd met de deportatietreinen naar Sobibor op 6 en 13 juli (4.405 personen). Sterker nog: op 17 juli, twee weken na aankomst uit Moerdijk, wordt hij uit het kamp ontslagen. Weer weten we niet waaraan hij deze enorme mazzel te danken heeft gehad. Zou het de ‘Sperre’ van juli ’42 zijn die hem nog steeds beschermde?


Onderduik aan de Waddendijk

Opnieuw fast forward, veertien maanden maar liefst. Vast staat dat Hans in die periode bij het gezin van Jan Eelhart in Blija / Blije is ondergedoken, maar wanneer is onbekend. Blija is een terpdorp gelegen tussen Ferwert en Holwerd niet ver van de Waddendijk in Noord-Friesland. Ook heb ik (nog) niet kunnen achterhalen hoe aan de onderduik een einde is gekomen. Vast staat dat de Postenführer van de Leeuwarder Sicherheitspolizei Hans op 3 september ’44 om 11.30 uur overdraagt aan de gevangenis in Leeuwarden.

Leemtes

Er zijn dus nog twee leemtes in Hans’ levensgeschiedenis. De eerste is de periode tussen zijn 13e en 21e verjaardag, formatieve jaren waarover we graag meer zouden weten. De tweede is de cruciale periode van veertien maanden tussen Hans’ vrijlating uit Kamp Westerbork en zijn insluiting in de gevangenis van Leeuwarden. Was hij in z’n ééntje ondergedoken bij Jan Eelhart en diens vrouw? Of boden die onderdak ook aan Hans’ vrouw, ouders en broer wellicht? Roby, de ouders en broer Asser hebben de Holocaust immers overleefd.

Maar er is hoop. Gisteren had ik een kort telefoongesprek met Asser, Hans' jongere broertje. Hij woont onder een andere naam in de Verenigde Staten. Hij is nu ver in de tachtig, maar wie weet herinnert hij zich het een en ander over zijn jeugd met Aby en Hans aan de Oude Schans. En ook over de onderduik van de ouders (en Asser, Roby?) zijn er nieuwe aanwijzingen. Kortom:
Wordt vervolgd

Bronnen

Ben Braber, Zelfs als wij zullen verliezen. Joden in verzet en illegaliteit in Nederland, 1940-1945. Amsterdam, Balans, 1990

Philip Mechanicus, In Dépot. Dagboek uit Westerbork. Amsterdam, Polak & Van Gennep 1985


Dr. J. Presser, Ondergang. De vervolging en verdelging van het Nederlandse Jodendom 1940-1945. Eerste deel. ’s-Gravenhage, Staatsuitgeverij 1965, p. 309, 474 e.v.

Bernard Wasserstein, Gertrude van Tijn en het lot van de Nederlandse Joden. Amsterdam, Nieuw Amsterdam Uitgevers, 2013 (hoofdstuk 7)

27 juni 2017

Op zoek naar Hans Goudsmit. 2: Lotgenoten

De Erelijst van Gevallenen 1940-1945 vermeldt de drie mannen die op 19 november 1944 als represaillemaatregel nabij Menaam werden geëxecuteerd: Hans (Henry) Goudsmit, Dirk de Vries en Jan Johannes Zorn. Zij zijn in de lijst opgenomen als ‘verzetsdeelnemers in Nederland.’ Welke verzetsdaden hebben zij verricht? Deze vraag stel ik niet om hun tragische dood te bagatelliseren, maar uitsluitend uit belangstelling naar de drie mannen die met hun leven moesten boeten voor een – kleine – verzetsdaad uitgevoerd door anderen: het strooien van kopspijkers op de Rijksstraatweg tussen Leeuwarden en Franeker.

Het is nog onduidelijk wat Henry Goudsmit, de enige Jood in het drietal, in de jaren 1940-44 is overkomen en wat hij heeft gedaan. Maar voor zijn twee lotgenoten is het beeld helder.
De Vries en Zorn werkten beiden bij de spoorwegen: De Vries bij de Nederlandse Tramweg Maatschappij (NTM) en Zorn bij de NS. De NTM verzorgde in Friesland en aangrenzende provincies tramvervoer. De spoorwegstaking van september 1944 lijkt hun lot te hebben bezegeld. Beide mannen raakten in gevangenschap en kwamen in de gevangenis van Leeuwarden terecht. De reconstructie van hun lot is gebaseerd op de formulieren die familieleden in de jaren ’50 hebben ingevuld en aan het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie (nu NIOD) gestuurd. Koningin Juliana droeg op 4 mei 1960 de volledige Erelijst met ongeveer achttien duizend namen over aan de Staten-Generaal. De lijst is nu digitaal te raadplegen op erelijst.nl



Dirk de Vries was negentien jaar oud toen hij werd doodgeschoten. Hij woonde in Drachten, zijn beroep bij de NTM was trambeambte, dat wil zeggen nachtstoker. In de loop van de nacht maakte hij in de remise de trams klaar voor het uitrijden de volgende ochtend. Hij had een opleiding gevolgd aan de ambachtschool en was daarna werknemer in een instrumentenfabriek geweest. Zijn vader verklaarde dat ‘na stopzetting van het trambedrijf op 19 september 1944’ – twee dagen na afkondiging van de spoorwegstaking – Dirk door zijn depotchef naar huis werd gestuurd met het advies ‘zich schuil te houden’. Nog dezelfde ochtend dook hij onder bij een ‘landbouwer buiten de woonplaats’. Toch werd Dirk op 20 oktober in Drachten tijdens een razzia ‘in de nabijheid zijner woning’ opgepakt. Hij werd meteen in Leeuwarden opgesloten.

Jan Zorn was 27 jaar toen hij werd gefusilleerd. Hij was in september 1917 in Leeuwarden geboren en woonde in Oldenzaal. Hij was door de NS vanuit Leeuwarden overgeplaatst eerst naar Gennep in Limburg en van daar naar Oldenzaal. Op 27 oktober 1944 werd Zorn ingesloten in de gevangenis Leeuwarden. Jan Zorn was niet gehuwd. Verder weten we niets over hem. Zijn zuster verklaarde na de oorlog ‘Daar mijn broer een erg stil persoon was weet ik verder niet veel bijzonderheden van hem.’ 

Spoorwegstaking 1944
Het formulier van het Rijksinstituut had als derde vraag deze: Indien doodgeschoten of gevangen, om welke reden? Het antwoord van de vader van de 19-jarige Dirk de Vries was uitgesproken bitter van toon: ‘opdracht door Werkgeefster tot staking van het Trambedrijf’. Het antwoord van de zus van Jan Zorn was zo mogelijk nog wranger: ‘gestaakt op last der regeering’.

Er was vanuit bezet Nederland lang op een spoorwegstaking aangedrongen. Maar de regering in ballingschap en de NS directie voelden er niet voor. Het initiatief voor de spoorwegstaking in Nederland ging nu uit van het geallieerde opperbevel. De staking moest de operatie Market Garden ondersteunen. Deze begon op 17 september 1944 met luchtlandingen bij Arnhem. De Nederlandse regering in ballingschap werd erdoor overrompeld. De minister van Oorlog dicteerde op zondag 17 september in haast een stakingsoproep die die avond door de BBC werd uitgezonden. Maurice Blessing stelde later vast dat ‘de meeste Nederlandse bewindslieden voor het eerst via de radio van de voorgenomen staking [horen], net als de bevolking in bezet gebied. Ook de directeur van de NS is er niet in gekend: die is op het moment van de uitzending aan het golfen.’

De spoorwegen telden op dat moment zo’n 30.000 werknemers. Zij wisten dat op staking de doodstraf stond. Vrijwel iedereen dook onder, vaak met het hele gezin. De verwachting was algemeen dat dit maar voor korte duur zou zijn; de luchtlandingen bij Arnhem werden gezien als het begin van het einde van de Duitse bezetting van het land.

Verderop vraagt het formulier naar een Korte levensloop van de gevallene gedurende de oorlog, onder vermelding van illegaal werk… Bij geen van de twee staat hier enig illegaal of verzetswerk vermeld. De conclusie kan moeilijk anders zijn dan dat De Vries en Zorn – als uitvloeisel van de spoorwegstaking – simpelweg op het verkeerde moment op de verkeerde plek waren: in de Leeuwarder gevangenis. Zij waren willekeurig gekozen represaille-slachtoffers. De spoorwegstaking werd hen noodlottig – maar het waren Vlaamse SS-ers die op bevel van Arthur Albrecht en Theodor Vogt de trekkers overhaalden.

Daarover later meer.

Bronnen

NIOD Amsterdam: Opgaven voor de eerelijst der namen van hen, die voor het vaderland zijn gevallen, nrs. 3754, 3755 en 17709.

Tresoar Leeuwarden: Gevangeniswezen Leeuwarden 1944, gevangenisregister, Toegang 50-02, inv. 102.

Maurice Blessing, ‘De spoorwegstaking van 1944’, Historisch Nieuwsblad 2015:5, op historischnieuwsblad.nl/nl/artikel/43114/de-spoorwegstaking-van-1944.html

Dr. L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. Deel 10b, Het laatste jaar II, eerste helft. ’s-Gravenhage, Staatsuitgeverij 1981


16 juni 2017

Op zoek naar Hans Goudsmit. 1: Grafmonument en zwerfkei

Henry (Hans) Goudsmit
'Onze dodenakker waarin onze geliefden rusten, wordt bijzonder gewijd door het opnemen van deze zoon van het oude volk Israel.' Deze woorden spreekt kerkvoogd H. van der Meer op 3 mei 1947 op de begraafplaats bij de 'Nederduitsch-Hervormde' kerk van Menaldum in Friesland. Sinds 2 1/2 jaar rust hier het stoffelijk overschot van Henry (Hans) Goudsmit, op 19 november 1944 nabij Menaldum / Menaam samen met twee andere gedetineerden uit de gevangenis van Leeuwarden standrechtelijk geëxecuteerd. Hans was 23 jaar. Hij is de enige - onherkenbare - jood op deze christelijke begraafplaats. Pas op deze derde mei 1947 krijgt zijn graf een steen.

De onthulling en overdracht van het grafmonument is zorgvuldig voorbereid door de Gemeentelijke commissie tot Oprichting van Oorlogsgedenktekenen in Menaldumadeel. Zeventig jaar later vind ik in het gemeentearchief van Menameradiel aan de Dyksterbuorren een juweeltje: het notulenboek van deze commissie, handgeschreven. Postume hulde aan secretaris R. W. Douma die de beraadslagingen zo zorgvuldig heeft gedocumenteerd. Mijn vage beeld van Hans Goudsmit krijgt langzaamaan contouren en contrast.

Uit het in 1995 gepubliceerde boek van Bosma en Dijkstra, Net ferjitte, niet fergete... is me al gebleken wat er precies was gebeurd. De drie geëxecuteerden hadden met kopspijkers niets te maken, en met het dorp Menaldum al evenmin. Zij zaten opgesloten in de gevangenis van Leeuwarden en stonden op een lijst van 'Todeskandidate'.* Alle drie, Dirk de Vries, Jan Johannes Zorn en Hans Goudsmit, zijn na de oorlog opgenomen in de nationale Erelijst van Gevallenen 1940-1945. Dat suggereert dat zij betrokken waren bij het actieve verzet tegen de Duitse bezetter. Afgaande op de Erelijst is Hans Goudsmit één van de joodse verzetshelden - maar wat heeft hij dan gedaan? 

De Vries (19 jaar oud in november 1944) en Zorn (37) werken bij de spoorwegen, De Vries vanuit zijn woonplaats Drachten, Zorn vanuit Oldenzaal. Als op 17 september 1944 de spoorwegwerkers gehoor geven aan een stakingsoproep, duiken in heel Nederland zo'n 30.000 van hen onder; voorlopig moeten we aannemen dat ook De Vries en Zorn dit deden. Over de omstandigheden van hun arrestatie is nog niets bekend.

Maar er zijn tot op heden geen aanwijzingen dat Hans Goudsmit iets met de spoorwegstaking te maken had. Uit het verslag van de commissievergadering van 20 maart 1947 blijkt dat hij - op een nog onbekend tijdstip - is 'gepakt in Blija waar hij [was] ondergedoken'. Google maps leert mij dat Blija (tegenwoordig wordt de Friese dorpsnaam Blije gebruikt) een terpdorp is in het Noorden van de provincie, slechts enkele kilometers van de Waddenzeedijk. Later wekken de notulen de suggestie dat niet alleen Hans maar ook andere leden van zijn familie in Blija en het nabije Hallum ondergedoken hebben gezeten.

De onthulling op 3 mei 1947 is een grootse plechtigheid in de NH kerk op de terp van Menaldum. Aanwezig daarbij zijn naaste familieleden van Jan Zorn en Dirk de Vries; en de weduwe, de vader en moeder en broer van Hans Goudsmit. Zij allen hebben de Holocaust dus overleefd! Aanwezig zijn ook drie echtparen uit Blija en Hallum 'waar de familie Goudsmit onderdook.'

Over het graf en de steen is in de loop der decennia verwarring ontstaan. Alle drie slachtoffers van de SD zouden er aanvankelijk hebben gelegen, tot De Vries en Zorn werden herbegraven. Die versie blijkt onjuist. De notulen zijn er klip en klaar over.

De lijken van de drie mannen moeten die zondag 19 november op last van de Duitsers een etmaal langs de straatweg blijven liggen - als afschrikwekkend voorbeeld. Op maandagavond worden zij naar een schuurtje op het kerkhof van Menaldum vervoerd 'en door Jac. Grijpma liefdevol behandeld en gekist'. Kisten zijn per paard en wagen gehaald, betaald door 'het Steunfonds', terwijl NSB-burgemeester De Jong ertoe wordt overreed de lichamen niet ongeïdentificeerd in een kuil te laten gooien.

Op woensdag 22 november delft de koster drie graven terwijl de doden in de kerk liggen opgebaard. Op het nippertje zijn de families van Zorn en De Vries in kennis gesteld - en kort voor aanvang van de rouwdienst komt er bericht dat deze de lichamen zullen komen ophalen. Jan Zorn ligt nu in Leeuwarden begraven, Dirk de Vries in Drachten. Alleen Hans Goudsmit ligt hier.

Dominee De Hoest heeft de leiding van de rouwdienst. Hij leest psalm 130 en een gedeelte van Nehemia. 'Wij leggen vandaag ter ruste Hans Goudsmit,' zegt hij, 'gescheiden van zijn familie. De Here trooste en beware hen... Israël hope op den Here, en Hij zal Israël verlossen.' Kerkvoogd H. Van der Meer dankt daarna de begrafenisvereniging die alles 'zo zorgvuldig pro-deo verricht, en wel op een andere wijze dan de bezetter bevolen had.'


De ouders, weduwe en broer van Hans zijn bij de begrafenis niet aanwezig; zij zitten nog ondergedoken. Bij de onthulling van het grafmonument in mei 1947 zijn zij wél. Na die onthulling komt men informeel bijeen in de kosterij. Daar vraagt Hans' weduwe Roby Gosler het woord. Mede namens haar schoonouders dankt zij 'allen die zo zorgvuldig hebben gearbeid aan deze herdenking, speciaal de familie Fokke van der Meer die zoveel voor hen gedaan heeft.' Hans en Roby zijn in juli 1942 in Amsterdam getrouwd, nog geen twee weken nadat de deportaties vanuit Westerbork zijn begonnen.

De steen op het graf van Hans Goudsmit is van bijzondere aard. Ze toont geen enkel teken dat hier een jood begraven ligt, geen joods symbool, Hebreeuws woord of letter. Maar wel twee andere namen. In haar vergadering van 20 maart 1947 besluit de Gemeentelijke commissie dat ook de namen van de twee andere geëxecuteerden op dit grafmonument vermeld zullen worden. Daar is dus later verwarring door ontstaan.

Ruim twee jaren na het grafmonument wordt een tweede monument opgeleverd. Het is een zwerfkei met de namen van de drie mannen onder de tekst 1940 1945 gefusilleerd 19 11 1944. De rode kei ligt op de plek waar de drie onder een kogelregen 'vielen', op de kruising van de Ryksstjitwei tussen Leeuwarden en Dronryp, en de Mieddyk die naar het dorp Menaam leidt. Tegenwoordig is hier de vierbaans A31, naast de zwerfkei is de ingang van een fietstunnel. Wie uit Leeuwarden naar de Afsluitdijk rijdt en ter hoogte van Menaam naar rechts kijkt, ziet de achterkant van de steen voorbijflitsen.

Roby Goudsmit-Gosler is op 19 november 1949 ook aanwezig bij de onthulling van deze steen. Zij, én een 'heer Eelhard uit Blija waar G. ondergedoken was.' De notulist van de Gemeentelijke commissie doet mij zeventig jaren later een groot genoegen: de naam van de onderduikgever - al is niet volledig duidelijk hoe deze wordt geschreven. Het blijkt Jan Eelhart (Holwerd 1894 - Wommels 1966) te zijn; hij schreef zijn naam ook als Ehlhardt.

Na afloop van de onthulling in 1949 komt het gezelschap in Menaldum bijeen in gebouw CJMV. Dankzij de opgetekende woorden van Jan Eelhart krijgt mijn beeld van hem nu ook een klein beetje reliëf: 'Eelhard vertelde zijn ondervindingen met Goudsmit en prees deze zoon van Israel om zijn eerlijkheid, openheid en naastenliefde.'

De zoektocht naar Hans wordt voortgezet.

Bronnen

Gemeentearchief Menameradiel, inv. 1738 en 2561

Andries Bosma en Harrie Dijkstra, Net ferjitte...Niet fergete. Menaldumadeel en het Bildt in de jaren 1940-1945. Franeker, Van Wijnen 1995

Over 'Todeskandidate' zie 
http://www.tweedewereldoorlog.nl/gijzelaars/represaille/todeskandidaten/



30 mei 2017
portret van Hans Goudsmit toegevoegd op 20 juli 2017