vrijdag 28 juli 2017

Op zoek naar Hans Goudsmit. 6: Youth in Amsterdam

English, see below


Deze voorlopig laatste aflevering over de jeugd van Hans Goudsmit is in het Engels geschreven ten behoeve van zijn familie in de Verenigde Staten.


Hans
 parents Simon and Sophia had married in Kampen on 18 May 1916. In that city they had two sons, Abraham, named after his paternal grandfather and born in 1917, and Henry (Hans) in 1921. Sophia's maiden name was Gosler - and it was not the first (and not the last) time that a Goudsmit married a Gosler girl. In these days marriage between relatives was not uncommon in Jewish families. The boys’ grandparents Abraham (born 1858) and Aaltje Henriëtte (1859) were both Goudsmits; they had married in Kampen on 8 November 1883. Their son Asser Goudsmit had married Rachel Gosler in November 1914. And on 28 July 1942 Simon & Sophias second son Henry (Hans) Goudsmit married his niece Roosje (Roby) Gosler. But let us start with the beginning.


The Butcherstore from Kampen

In 1923, Hans was two years old, his brother Aby was six, the Goudsmits moved from Kampen to Amsterdam. The settled at Oude Schans 36 in the Jewish quarter. Here father Simon opened his butcher store and named it ‘De Kamper Vleeschhouerij’, the Butcherstore from Kampen. Like many Jewish butcher stores at the time, it was not a kosher store. Simon was also engaged in the meat wholesale business. The family’s living quarters were located behind the store. From that store the lively boat traffic from the harbor to and fro the Amsterdam canals could be viewed. In 1931 the youngest of the three boys, Asser, was born here. The family had a Jewish servant maid.

Sint Antoniesluis 1930s; Oude Schans left background
The Jewish quarter was not a ghetto, far from it. About half its inhabitants were Jewish. It was comparable to the Lower East Side of New York, where Jewish immigrants from Central and Eastern Europe had settled. The Goudsmits belonged to the great majority of the Jewish inhabitants here, the Ashkenazi. Sephardi Jews were a small minority; they originated from the Spanish and Portugese Jews who had settled in Amsterdam in the 17th Century and had built their grand synagogue, the ‘Snoge’. Poverty in this area of Amsterdam was wide-spread. The short documentary ‘Sjabbos; Friday evening’ gives a wonderful impression of life in the immediate vicinity of the Goudsmit butchery. The painter Rembrandt had settled here in 1639. The film was shot in 1932 when Hans Goudsmit was eleven years old. The 11-minutes movie starts to the sound of the bells of Zuidertoren (Southern Tower, the protestant church in the area) and shows scenes from street life and the Friday afternoon start of the shabbat, when shops, businesses and diamond works close (A Jewish day starts at nightfall on Friday and ends 24 hours later). It closes with scenes from the Ashkenazi and Sephardi synagogues. The film can be accessed here.


Jewish family life

Many years after the Holocaust Asser testified that he had never experienced any antisemitism in his home town. Father Simon and mother Sophia ran an observant Jewish household. On Friday evening after dark, at the festive dinner table father would read from his prayer book and the family would sing religious songs. The rituals and dishes accompanying Pesakh and other Jewish high and holy days were observed. In the 1920s father Simon used to buy an ad in the September issue of the Jewish weekly newspaper NIW, wishing his clientele shana tova, a good new year. At Rosh Hashana and Yom Kippur (Day of Atonement) the whole family would go to shul (the synagogue) – but for the rest of the year the parents rarely would. During the Sukkot festival week, the family would have a Sukkah (temporary hut) in which they would have their meals. The boys had to follow Jewish lessons on Wednesday afternoons and Sundays, in preparation for their bar mitzwa at age 13. Aby read his Tora parasha on 21 June 1930 and Hans on 17 March 1934. The Goudsmits most likely visited one of the Ashkenazi synagogues in the vicinity, probably the Uilenburger shul, some three minutes on foot from their front door.

Grandfather Abraham used to spend the Spring and Summer with his son and grandsons in Amsterdam. Grandmother Aaltje had died in Kampen in 1919, four years before Simon and his family moved away. The Winter season grandfather stayed with Hans’ aunt in the South of the country. In his interview Asser tells us that at 6AM every morning grandpa Abraham donned his tefillin (phylacteries) and prayer shawl and said his prayers.


From what we know, all sons helped out in the butcher business. Both Aby and Hans were registered as butchers and of Asser we have a charming picture, taken when he was seven years old, in butchers’ attire next to – presumably – the family car in front of the house at Oude Schans.

The German occupation of Holland ended all of this. It started in May 1940. Two years later all Jews had to start wearing a '
Jew badge' (Jodenster, Star of David) on their clothing and in July 1942 deportations to the extermination camps started. One of the addresses in Amsterdam where Jew badges could be bought (they had to be paid for!) was Oude Schans 74, a short walk down the street from the Goudsmit residence. Here they will have obtained badges for the whole family at four cents each. The rest is history... 

Memorial sites:
Henry (Hans) Goudsmit is buried in the village center of Menaldum / Menaam in Friesland at the cemetery of the protestant church. Parts 1-5 of this blog report (in Dutch) on his life between 1942 and 1944.
His wife Roosje (Roby) died on 10 June 2006 and is buried at the Jewish cemetery Muiderberg under the name of her second marriage, Mesritz-Gosler (field F, row 005, grave 001)
Hans’ father Simon Goudsmit died in Amsterdam on 22 December 1974 and is buried at the Jewish cemetery Diemen (field D, row 005, grave 063)
Hans’ mother Sophia Goudsmit-Gosler died in Amsterdam on 13 December 1975 and is buried at the Jewish cemetery Diemen (field D, row 005, grave 064)
Abraham (Aby) Goudsmit, Hans’ elder brother, was deported on 21 September 1943 and perished presumably on 1 April 1944 somewhere in Poland. His wife Lyda Dichne died in Bergen-Belsen camp on 31 March 1945. Their daughter Sophia Elizabeth (Fily) had been born in Amsterdam on 9 February 1943; she survived the Holocaust and moved to Canada. 

Hans younger brother Asser survived the Holocaust and moved to Canada, later to the USA.

Sources
Interviews with Asser Goudsmit, 17 February 1982 and 27 February 1983
Bianca Stigter, De bezette stad. Plattegrond van Amsterdam 1940-1945. Amsterdam, Athenaeum 2005


donderdag 20 juli 2017

Op zoek naar Hans Goudsmit. 5: Executie

[een foto van Hans Goudsmit is vandaag toegevoegd aan Deel 1 van deze feuilleton]

Het is geen genoegen deze aflevering te schrijven. Maar het moet. Ze gaat over het laatste halve uur uit het leven van Hans Goudsmit (23) en zijn twee lotgenoten Dirk de Vries (19) en Jan Zorn (27). Hun standrechtelijke executie nabij de kruising van de Ryksstjitwei en de Mieddyk naar Menaldum. Zondag 19 november 1944 tussen twee uur en half drie in de middag. Mijn verslag bevat niets dat als opwekkend of hoopgevend kan worden ervaren.

Kopspijkers
In de nacht van 16-17 november 1944 strooien leden van het Friese verzet kopspijkers op de Rijksstraatweg tussen Harlingen en Leeuwarden. De Duitsers nemen onmiddellijk wraak. Op zaterdag de 18e fusilleren zij drie mannen bij wijze van represaille naast de weg tussen Midlum en Herbaijum. De christelijk-gereformeerde predikant Holtrigter uit Harlingen fietst hier in de regen als hij door soldaten uit twee auto’s tot stoppen wordt gedwongen. Holtrigter krijgt bevel te blijven staan om van de executie getuige te zijn.

Hij weet op dat moment niet dat de drie slachtoffers uit de gevangenis Leeuwarden zijn gehaald en moeten boeten voor een verzetsdaad van anderen. Hij kent hun namen niet: Bote Lieuwe Dijk (45), Rijkje van Meekeren (49) en Julius Gast (51). Hij weet niet dat twee van hen NS-medewerkers zijn en de derde, Julius Gast, jood. Hij weet dan nog niet dat de bevelvoerende SS-er Theodor Vogt heet. En hij weet vanzelfsprekend helemaal niet dat hetzelfde schouwspel zich vierentwintig uur later nabij Menaldum zal herhalen.

De getuigenis van Lambertus Holtrigter is te gruwelijk om hier te herhalen. Wie wil kan haar lezen op internet. Samen met de verklaringen van de betrokkenen in Menaldum geeft zij een duidelijk beeld van wat er gebeurde. Daarbij is in geval van strijdigheden aan de beschrijving van Holtrigter een grotere betrouwbaarheid te hechten dan aan die van de anderen.

Verhoren
Dit verslag van het gebeuren bij Menaldum op 19 november is gebaseerd op de processen-verbaal van de verhoren van de beulen en van de tijdelijk gemeentesecretaris van Menaldumadeel, afgenomen tussen 15 juli 1945 en 13 januari 1948. De PVs bevinden zich in het Tresoar te Leeuwarden. Deze personen werden verhoord:

Pieter Smallegange (Ellewoutsdijk, 1900), ten tijde van de executie tijdelijk secretaris van de gemeente Menaldumadeel. Smallegange was burgemeester van de gemeente Axel in Zeeuws-Vlaanderen en in september 1944 naar het noorden gevlucht. We moeten aannemen dat hij NSB-er was. De burgemeester van Leeuwarden had hem een baantje bezorgd in Menaldum waar, naar zijn verklaring, de burgemeester en vrijwel al het gemeentepersoneel waren ondergedoken. Een NSB-wethouder was tot waarnemend burgemeester benoemd;

Wilhelm Artur Albrecht (Penzig Dld., 1903), SS Hauptsturmführer en ‘Criminal Commissar’, ook sinds september in Leeuwarden. Albrecht verordonneerde de executie maar was er zelf niet bij aanwezig. Het Bijzonder Gerechtshof in Leeuwarden veroordeelde Albrecht na de oorlog tot de dood; in maart 1952 stond hij zelf voor een vuurpeloton. Dit was het laatste doodvonnis dat in Nederland werd voltrokken;

Theodor Vogt (Duisburg Dld., 1918), Untersturmführer im Nachrichtendienst bij de SD in Leeuwarden. Vogt leidde de executie. Hij werd veroordeeld tot tien jaar met uitzetting uit Nederland;

Jozef Keijl (Keyl; Antwerpen B., 1918), ‘wachtman’ van de SD en SiPo, vanaf september ’44 in Leeuwarden gestationeerd. Keijl was één van de leden van het vuurpeloton in Menaldum. Hij werd in België ter dood veroordeeld en in mei 1948 in Gent gefusilleerd;

en Bernard Georg Haase (Altleis Dld., 1910), SS Sturmbannführer en ‘Aussenstelleleiter’ in Groningen. Haase werd in juni 1949 ter dood veroordeeld. Zijn straf werd in 1952 omgezet in levenslang. In 1959 werd hij vrijgelaten.

‘Genadeschot’
We kennen de beelden van de Duitse ‘akties’ in Midden Europa, het vermoorden van hele joodse dorpen in een paar uur, boven of naast een kuil; we weten van de gaskamers. Hier gaat het om een vuurpeloton. Ongewild verplaatst de beschrijver zich in de positie van iemand die wordt gedood. Ik ontkom er niet aan gedachten, denkbeeldige gedachten, op te roepen van de ongelukkigen in de laatste minuten en seconden voor hun dood.

Vogt koos voor de meest gruwelijke versie van executie door een vuurpeloton. Zowel in Herbaijum als in Menaldum: hij had de drie mannen kunnen bevelen zich naast elkaar op te stellen maar hij liet ze één voor één doodschieten. Nadat het slachtoffer was gevallen en het ‘genadeschot’ was gegeven werd de volgende naar het lijk geleid, opgesteld en neergeschoten. Op beide plaatsen stonden de mannen in modder en regen met hun rug naar een berg aardappelen, een meter of vijf voor het vuurpeloton.

Over dat ‘genadeschot’ valt nog wel iets te zeggen. De beulen legden conflicterende verklaringen af over wie het had gegeven. Vogt, die drie keer het vuurbevel gaf, ontkende dat hij dat was geweest en zei dat hij één van de leden van het peloton ermee had belast. Keijl, zelf een van de leden van het peloton, verklaarde Vogt de genadeschoten gaf met zijn pistool.

Weerzinwekkend woord, ‘genadeschot’. Welke genade zit er in zo’n pistoolschot? Je kunt het je voorstellen in het geval van twee kameraden in de frontlinie, waarvan er één dodelijk wordt gewond, grote pijn lijdt en zijn makker smeekt ‘er een einde aan te maken’. Het schot levert hem schuldgevoel en een levenslang trauma op. Maar een beul die een genadeschot geeft?

Ook over het blinddoeken en voorlezen van een terdoodveroordeling zijn de verklaringen strijdig. Keijl, die van Vogt het bevel kreeg op de borst te richten (zijn collega Emil de Gendt op het hoofd) heeft Vogt geen veroordeling horen uitspreken en zegt dat de gevangenen niet geblinddoekt waren. Vogt zelf verklaarde dat hij de noodlottigen had meegedeeld ‘dat zij in opdracht van de Befehlshaber der Sicherheitspolizei als represaillemaatregel werden gefusilleerd’. Op deze twee details komt de verklaring van Keijl overeen met de beschrijving van dominee Holtrigter die een etmaal eerder de executie bij Herbaijum onder leiding van Vogt had meegemaakt: geen blinddoek en geen terdoodveroordeling.

Ongelukkigen
De verhoren geven geen uitsluitsel over de vraag wie de slachtoffers van de represailles heeft geselecteerd. De beulen schoven de verantwoordelijkheid af naar elkaar. Duidelijk is wel dat de bevelslijn liep van Zwolle, waar de Befehlshaber der Sicherheitspolizei was gevestigd, via Groningen (Haase) naar Albrecht in Leeuwarden. Helemaal willekeurig lijkt de selectie niet te zijn geweest; er waren té veel overeenkomsten tussen ‘Herbaijum’ en ‘Menaldum’. Daarover meer hieronder.

De slachtoffers van de represaille op 19 november waren om 14.00 uur uit de gevangenis Leeuwarden gehaald. Het registratieboek van de gevangenis meldt dat zij ter beschikking werden gesteld van het Einsatzkommando van de Sicherheitspolizei te Leeuwarden. Waarschijnlijk onder het voorwendsel van overplaatsing werden zij onder commando van Vogt in een auto geplaatst. Deze reed met een andere auto naar het Burmaniahuis aan de Nieuwestad waar de Dienststelle van de Sicherheitspolizei was gevestigd. Een van de voertuigen werd bestuurd door Emil de Gendt, het andere waarschijnlijk door de Belg De Keukelaer. In het Burmaniahuis gelastte Vogt Jozef Keijl en enkele anderen hun geweer en stalen helm te pakken en mee te komen.

Keijl zag dat er drie gevangenen werden meegevoerd maar ‘wist niet wat er gebeuren ging’. Dat begreep hij wel toen Vogt na zes kilometer richting Franeker te zijn gereden, ter hoogte van Menaldum stopte en twintig tot dertig meter van de straatweg bij een aardappelhoop in het veld bleef staan. Keijl was één van de leden van het vuurpeloton. Later verklaarde hij dat Vogt na afloop van de executie ‘de lijken recht naast elkaar heeft gelegd’.

Nog vóór drie uur op deze zondagmiddag melden zich op het gemeentehuis van Menaldum drie SD-ers, één met platte pet. Deze sprak Duits, de andere twee Duits én goed Nederlands. Die leider was waarschijnlijk Vogt. Hij vertelde waarnemend gemeentesecretaris Smallegange dat drie personen standrechtelijk waren doodgeschoten en dicteerde in het Duits een rapport dat Smallegange moest ondertekenen. De slachtoffers waren ‘in verband met het strooien van nageltjes op den rijbaan doodgeschoten als afschrik en de burgemeester van Menaldumadeel moest zorg dragen dat de lijken een bepaalde tijd te kijk bleven liggen’ en vervolgens werden begraven. De namen van de slachtoffers werden mondeling verstrekt, de SD-ers identificeerden zichzelf niet. Na een half uur vertrokken zij in de gesloten bestelwagen ‘zoals bij de Posterijen in gebruik, doch gekleurd in het Duitsche veldgrijs’.

Vragen
Ik stel opmerkelijke overeenkomsten vast tussen de executies bij Herbaijum en Menaldum. Ze suggereren dat er bij de selectie van ‘willekeurige’ slachtoffers toch sprake is geweest van de een of andere regel. In beide gevallen ging het om een drietal dat uit de Leeuwarder gevangenis was gehaald en dus overduidelijk onschuldig aan de verzetsdaad van de nacht van 16/17 november. In beide gevallen ging het om twee spoorwegstakers en één ondergedoken maar opgepakte jood. In beide gevallen werd tijdens en meteen na de executie de jood niet bij zijn werkelijke naam genoemd. Julius Gast heette Elibertus Bastiaan Leenheer; Henry Goudsmit heette Hans Grudemil. Zonder twijfel stonden deze namen op hun valse persoonsbewijzen. In beide gevallen ook ligt alleen de jood begraven op de begraafplaats van de plaatselijke protestantse kerk.

Maar hoe is te verklaren dat Hans Goudsmit in het registratieboek van de gevangenis Leeuwarden (in: 3.09.1944, 11:30; uit: 19.11.1944, 14:00) onder zijn eigen naam staat vermeld en zelfs met zijn handtekening? Heeft hij zijn valse persoonsbewijs onopgemerkt bij zich kunnen houden? Is hij bij binnenkomst niet gefouilleerd? Opmerkelijk is dat Hans in het registratieboek niet onder zijn officiële naam Henry is opgenomen.

De mannen van Herbaijum en Menaldum zijn alle zes opgenomen in de Erelijst van Gevallenen 1940-1945. Hier gaat de suggestie van uit dat ieder van hen betrokken was bij het verzet tegen de Duitse bezetter. Dit was niet het geval – tenzij men onderduiken of deelneming in de spoorwegstaking van september 1944 (zie Deel 2) wil aanmerken als actieve verzetsdaad. De cynicus zou nu vragen waarom de spoorwegmannen niet staakten toen de joden en masse werden abtransportiert naar de kampen in het Oosten. Dát zou verzet zijn geweest, vergelijkbaar met de Amsterdamse februaristaking van 1941. Maar zulk cynisme is tegenover de zes ongelukkigen ongepast.

Het laatste deel van deze feuilleton zal gaan over de jeugd van Hans en zijn broers Aby en Asser in de vooroorlogse jaren.

Bronnen
Processen-verbaal van verhoren, Tresoar, Inventarisnummers 340/188 en 350/614.

Den vaderlandt ghetrouwe. Gedicht ter dankbare nagedachtenis van het Nederlandse Volk voor een gebracht offer tot herwonnen vrijheid en bevrijding van Duitse tirannie te Herbayum door T. Kuik, Kampcommandant Interneringskamp Leeuwarden, brochure z.j., z.pl.; Tresoar, Toegang 340, inv. 156.

Jacob Stelwagen, Bommen op Saakstra’s brug: oorlog en bevrijding in Noordwest-Friesland. Leeuwarden, Friese Pers Boekerij 2008

‘Een zevenvoudige terechtstelling te Gent’, Vooruit. Orgaan der Belgische Socialistische Partij. 30 maart 1948.

‘Haase tot doodstraf veroordeeld’, Algemeen Handelsblad, 21 juni 1949

Leeuwarder Courant, 11 oktober en 19 november 1988

‘Harlingen tijdens de Tweede Wereldoorlog’ op http://members.ziggo.nl/netuser/1944_Executie.htm



20 juli 2017

vrijdag 14 juli 2017

Op zoek naar Hans Goudsmit. 4: Onderduik


Ik weet ondertussen meer over de periode tussen Hans’ vrijlating uit Westerbork (17 juli 1943) en zijn opsluiting in de gevangenis van Leeuwarden, 3 september 1944. We wisten al (Deel 1) dat Hans in die periode van veertien maanden in het Friese terpdorp Blija bij Jan Eelhart was ondergedoken.

Dankzij de hulp van Elske komt het onderzoek in een stroomversnelling. Elske stuurt me op 26 juni de contactgegevens van… ik kan mijn ogen haast niet geloven, Asser Goudsmit, Hans’ broertje, geboren op 2 januari 1931. Hij is nu dus 86, woont in de Verenigde Staten en heeft een andere voornaam aangenomen. Dat kan ik me wel indenken voor iemand wiens naam met Ass begint.

Ik wil Asser meteen bellen – maar ben toch ook bang dat het op niets zal uitlopen. De man kent mij niet, een vreemde uit Holland die zich in zijn familiegeschiedenis mengt. Hij heeft alle recht mij af te kappen, waar bemoeit u zich mee meneer, it’s none of your business. De spanning voor zo’n telefoongesprek is groot. Het eerste gesprek, via Skype, blijft kort. Asser heeft geen computer en dus ook geen email. Zijn oudste broer (Abraham) noemt hij spontaan Aby en hij bevestigt zo wat ik al gevonden heb.

Wanneer zal ik opnieuw bellen? Ik stel het uit tot de volgende dag en bel hem laat in de avond. Het gesprek wordt twee keer onderbroken doordat Skype wegvalt, dat helpt niet echt. Maar mijn opluchting is groot als ik merk dat Asser geen weerstand toont om met mij, een wildvreemde die hem gisteren out of the blue belde, over zijn traumatische familiegeschiedenis te spreken.

Deze aflevering is gebaseerd op hetgeen Asser – ik hou zijn oorspronkelijke voornaam aan – mij op 27 juni vertelt en op en ontdekking die ik enkele dagen later doe. Door zijn naam simpelweg te googlen stuit ik op de audiotapes van een interview dat hij 35 jaar geleden heeft gegeven. Aan het eind van het interview van twee-en-half uur weigert Asser de verklaring te tekenen die hem door de interviewer wordt voorgelegd. Maar hij stemt wel mondeling toe dat de tapes naar het US Holocaust Memorial Museum zullen gaan. De status van het interview – volledig openbaar, zoals het USHMM beweert, of niet – is daardoor niet volledig helder. Vandaar hier geen nadere bronaanduiding.

Na de inval van de Duitsers proberen Hans en zijn oudere broer Aby in mei 1940 naar Engeland te vluchten. Maar als zij 'aan het strand' komen (de woorden van Asser, 9 jaar oud in 1940) is 'de laatste boot vertrokken'. Aby en Hans worden drie jaar later samen doorgangskamp Westerbork binengebracht, om precies te zijn op 15 april 1943. Zij hebben daar volgens Asser ieder een baantje, waarschijnlijk doelt hij op 'Hulp aan Vertrekkenden'; lees Deel 3 over Hans' omzwervingen in de maanden daarna. Na zijn vrijlating uit Westerbork gaat Hans in juli 1943 naar zijn vrouw Roby, broertje Asser en ouders aan de Pretoriusstraat in Amsterdam. Daar blijft hij maar een paar dagen, hij besluit onder te duiken. Een neef heeft contacten bij het verzet, en via hem komt Hans in Blija terecht.


Razzia

De rest van het gezin duikt onder na ternauwernood aan deportatie te zijn ontsnapt. Vader Simon, moeder Sophia, Asser – dan 12 jaar – en Roby worden van huis gehaald en naar de Polderweg gebracht, een terrein aan het spoorwegemplacement bij het Muiderpoortstation. Daar staan veewagons klaar. Asser herinnert zich geen datum, wel dat hij hier voorzitter Abraham Asscher van de Joodse Raad heeft gezien. Het gaat daarom hoogstwaarschijnlijk om de laatste, grote razzia in Amsterdam waarbij ook de 'onmisbaarste onmisbaren' (Jacques Presser), de top en kern van de Joodse Raad, eraan moesten geloven: 29 september 1943.

Op het terrein aan de Polderweg zijn in Assers herinnering wel vijfduizend joden bijeengedreven voor transport. Hauptsturmführer Ferdinand Aus der Fünten die leiding geeft aan de deportaties uit Amsterdam, is hier persoonlijk aanwezig. Hij merkt slager Simon Goudsmit op en laat hem bij zich roepen. In het Duits blaft hij hem toe: Wat doe je hier? Ga je slagerij opendoen en vlees verkopen! Simon Goudsmit krijgt opdracht meteen met zijn gezin te vertrekken. Slechts eenhandjevol anderen wordt uit de menigte gehaald, de rest gaat op transport. Dit is het sein voor het gezin om nu ook onder te duiken.

Asser zelf heeft op een groot aantal adressen gezeten, het eerste in Heemstede. Ik hoor hem de plaats waar mijn sjoel staat letter-voor-letter spellen voor de Amerikaanse interviewer. Daarna is hij kort in De Bilt en enkele maanden in Bilthoven waar zijn ouders ondergedoken zitten. Op zijn 13e verjaardag, 2 januari 1944, krijgt hij daar van zijn vader zijn eerste sigaret. De viering van zijn bar mitzwa schiet erbij in.


Blija ca. 1930 (Fries Fotoarchief, Tresoar Leeuwarden)

Blija

Uiteindelijk komt Asser in Blija terecht. Hij heeft een vals persoonsbewijs onder naam van Wim Smit uit Rotterdam. Of Hans dan al in Blija is, blijft onduidelijk. Ze wonen op onderduikadressen kort van elkaar, zo’n tien minuten te voet. Hans woont bij een alleenstaande man – dat moet dus Jan Eelhart zijn geweest, de man die Hans met drie woorden karakteriseerde bij de onthulling van de gedenksteen in Menaldum precies vier jaar na de executie (Deel 1). Een enkele keer komen de broers elkaar tegen, zoals eens bij de klompenmaker. Ze veinzen elkaar niet te kennen.

Asser schrijft zijn broer brieven en blijft meestal binnen, Hans vertoont zich veel op straat, té veel. Asser vindt hem onvoorzichtig. Het wordt Hans noodlottig. Op een nacht begin september ’44 (Asser noemt de datum niet) wordt hij gepakt. Spoedig daarna wordt Asser overgebracht naar een nieuw onderduikgezin in Hallum. Daar blijft hij tot de bevrijding. Ergens in die periode komt een dominee hem vertellen dat zijn broer dood is.

Aan de arrestatie van Hans was – in de herinnering van Asser – een incident op straat voorafgegaan. Een hoge Duitser meende hem te kennen als iemand die in de luchtmacht had gediend. Hans reageerde geïrriteerd en noemde het onzin. De naam van deze Duitser is één van de weinige namen die Asser zich precies herinnert: Willy Staal.

In de nacht na dit incident melden zich zeven Duitsers op Hans’ onderduikadres. Hans en Jan Eelhart zitten naar de radio te luisteren. Eelhart – Asser noemt zijn naam niet – zegt Hans via de achterdeur te vluchten, maar Hans weigert en gaat de radio verstoppen. Hij en Jan Eelhart worden gepakt en per fiets afgevoerd. Tijdens die rit probeert Hans te ontsnappen. Hij wordt in zijn been geschoten. Als Assers herinnering klopt is Hans Goudsmit op 3 september 1944 met een beenverwonding in de gevangenis Leeuwarden afgeleverd.

Na de oorlog krijgt Asser Hans’ overjas. Hij zit vol kogelgaten en Asser concludeert daaruit dat zijn broer niet heeft geleden. Hij laat de jas herstellen en draagt hem nog jaren.


Binnenkort: Deel 5 over de standrechtelijke executie op 19 november 1944 


Bronnen
Asser Goudsmit, interviews 17 februari 1982 en 27 februari 1983 (plm. 150 min.); telefonisch interview 27 juni 2017
J. Presser, Ondergang. De vervolging en verdelging van het Nederlandse jodendom 1940-1945. 2 delen. Den Haag, Staatsuitgeverij 1985, 385-87

maandag 3 juli 2017

Op zoek naar Hans Goudsmit. 3: Omzwervingen

Jammer. Anders dan voor Hans’ twee lotgenoten is er nog steeds geen foto van hem opgedoken. Hij blijft voorlopig zonder gezicht. Maar het registratieboek van de Leeuwarder gevangenis verrast mij met een signalement. Archivaris Otto Kuipers legt het grote, zware boek voorzichtig voor me neer… en daar staat hij, de regel helemaal bovenaan: Hans Goudsmit, ingesloten op 3 september 1944 om 11:30 uur. In de meest rechtse kolom: zijn handtekening én signalement. Daardoor weet ik nu, Hans was 1,74m. lang, had zwart haar en zwarte wenkbrauwen, donkerbruine ogen, een rond gezicht en geen baard. Achter de gedrukte woorden ‘Godsdienstige Gezindte’ staat geschreven ‘Isr.’

Dit derde deel is gebaseerd op drie bronnen uit drie verschillende archieven: het Notulenboek uit het gemeentearchief van Menameradiel; Hans’ registratiekaart van de Joodse Raad uit het archief van het Rode Kruis in Den Haag (‘JR-kaart’); en het registratieboek van de gevangenis, uit het Tresoar. Leemtes blijven, maar een deel van Hans’ levensloop tussen 1921 en 1944 is nu toch op hoofdlijnen duidelijk.

Jeugd in Amsterdam

Hans (officieel: Henry) werd op 9 april 1921 in Kampen geboren. Zijn vader Simon was slager, grootvader Abraham Goudsmit eveneens. Simon was in mei 1916 in Kampen met de in Amsterdam geboren Sophia Gosler getrouwd. Hans had een oudere broer, Aby (Abraham,1917) en tien jaar jonger broertje, Asser.

In de zomer van 1923 verhuist het gezin uit Kampen naar de Oudeschans in Amsterdam. Op nummer 36 opent vader Simon zijn slagerswinkel, ‘De Kamper Vleeschhouwerij’. Aby, Hans en Asser groeien dus grotendeels op in de Jodenbuurt van Amsterdam. Zij hebben vanuit de slagerij uitzicht op het brede en druk bevaren water van de Oudeschans.


Aby viert zijn bar mitzwa in juni 1930, Hans op sjabbatochtend 17 maart 1934. Het gebeuren is op 9 maart aangekondigd in een kleine familieannonce in het Nieuw Israëlietisch Weekblad (NIW). Een zoektocht op de website Delpher levert meer van dien aard op. In 1923 en 1926-1928 plaatst Simon iedere september een kleine advertentie in het NIW waarin hij als slager van De Kamper Vleeschhouwerij ‘geachte clientèle en familie’ een goed (joods) nieuwjaar wenst. Dit alles duidt op twee dingen: dit middenstandsgezin is in redelijk ‘goeden doen’ en bovendien redelijk religieus.

Sperre

Fast forward zoals dat tegenwoordig heet, naar de Duitse bezetting, de anti-joodse maatregelen en het begin van de deportaties van joden naar de vernietigingskampen. Op 24 april 1942 toont de voorpagina van het Joodsche Weekblad een mededeling van de voorzitters van de Joodse Raad over de sluiting van joodse slagerijen ‘door de betrokken autoriteiten’. Van de Duitsers mogen er in Amsterdam 46 openblijven – die van Hans’ vader is daar één van – ‘doch uitsluitend voor den verkoop aan Joodsche cliëntele’. De slagerij is gevestigd aan de Oudeschans op nummer 36; het gezin woont er achter of boven. In de krant van 10 juli staat ze vermeld in een lijst van ‘Joodsche lokalen’. Op Hans’ JR-kaart vind ik dit terug: op 12 juli is er een handgeschreven notitie ‘Lok. Z’ hetgeen betekent dat de slagerij een ‘Sperre’ heeft gekregen.

De Duitsers achten voortgang van de winkel van belang voor de voedselvoorziening van de Amsterdamse joden. Deze Sperre beschermt het hele gezin. Zoon Henry, dan 21 jaar oud, voelt zich kennelijk veilig. Eind maart is Aby getrouwd, Henry trouwt zestien dagen na de Sperre met zijn nichtje van moederskant, Roby (Roosje) Gosler. Drie dagen later trekt het jonge stel in op het adres Pretoriusstraat 89.


Hulp aan Vertrekkenden

Henry krijgt bovendien een taak bij een afdeling die de Joodse Raad eind augustus 1942 opricht, de afdeling HAV, Hulp aan Vertrekkenden. Hij wordt tewerk gesteld bij ‘district Zuid’, gevestigd aan de Bachstraat op nummer één. HAV wordt geleid door Gertrude van Tijn en heeft de wrange taak de Joodse gezinnen op alle mogelijke manieren te helpen in hun voorbereiding op het vertrek naar ‘het Oosten’. HAV verstrekt dekens, kleding, laarzen, pakken maandverband, setjes babyondergoed; ze verstrekt pakadviezen (rugzakken, géén koffers!), brengt voedsel naar de Hollandse Schouwburg en stuurt voedselpakketten en andere benodigdheden naar Westerbork en andere kampen. Drie maanden na de oprichting telt HAV 416 medewerkers waarvan er maar twintig worden betaald.

Het is denkbaar dat Henry Goudsmit bij HAV zorg droeg voor de vleesvoorziening en het contact onderhield met de slagerij aan de Oudeschans – maar het is ook heel goed mogelijk dat hij andere taken had. Mogelijk heeft de locatie van de Goudsmit slagerij een rol gespeeld. Honderddertig meter verder aan de Oudeschans, op nummer 74, bevond zich de grote afdeling van HAV voor de bevoorrading en proviandering van doorgangskamp Westerbork, een gigantische operatie. C. Blüth, de leider van de afdeling, had op een gegeven moment zo’n driehonderd medewerkers en reisde heen- en weer tussen de Oudeschans en het kamp.


Westerbork

In dat kamp wordt Henry op 15 april 1943 binnengebracht; hij krijgt een bed toegewezen in barak 66. Wat er is gebeurd weten we niet. Er vertrekken deportatietreinen uit Westerbork naar Sobibor op 20 en 27 april, 4 en 11 mei, 5.003 mensen in totaal die vrijwel allemaal meteen na aankomst worden vergast. Maar hoewel Hans als strafgeval is binnengebracht blijft deportatie hem bespaard. Na een maand (17 mei) wordt hij naar Kamp Vught overgeplaatst en weer twaalf dagen later naar Kamp Moerdijk, een buitenkamp van Vught. Zo’n vijfhonderd gevangenen graven hier een tankgracht en tankvallen langs het Hollands Diep naast de Moerdijkbrug. Zij zijn ondergebracht op de zolders van molen ‘de Schuddebeurs’ net buiten Lage Zwaluwe.

Een maand na aankomst, in de nacht van 2 op 3 juli, volgt terugplaatsing naar Kamp Westerbork, barak 70. Philip Mechanicus wijdt de volgende dag enkele regels in zijn dagboek aan dit transport van 1600 mensen, 1100 uit Vught, ‘vijfhonderd man van de Moerdijk….



Dertig personen werden bij aankomst in het ziekenhuis opgenomen. Het transport kwam zonder bagage aan, slechts met de kleren die men aan het lijf had, als landlopers. De mannen van de Moerdijk zijn zij van wie de vrouwen een paar weken geleden werden doorgezonden naar Polen. Zij zeggen: wij hebben het aan de Moerdijk kunnen bolwerken, ook al moesten wij zwaar werken, en als wij naar Polen op transport gaan, zullen wij de paar maanden dat de oorlog nog duurt, ook nog wel volhouden. Velen zien er slecht uit.


Maar ook nu weer ontkomt Hans aan de dood. Hij wordt niet meegestuurd met de deportatietreinen naar Sobibor op 6 en 13 juli (4.405 personen). Sterker nog: op 17 juli, twee weken na aankomst uit Moerdijk, wordt hij uit het kamp ontslagen. Weer weten we niet waaraan hij deze enorme mazzel te danken heeft gehad. Zou het de ‘Sperre’ van juli ’42 zijn die hem nog steeds beschermde?


Onderduik aan de Waddendijk

Opnieuw fast forward, veertien maanden maar liefst. Vast staat dat Hans in die periode bij het gezin van Jan Eelhart in Blija / Blije is ondergedoken, maar wanneer is onbekend. Blija is een terpdorp gelegen tussen Ferwert en Holwerd niet ver van de Waddendijk in Noord-Friesland. Ook heb ik (nog) niet kunnen achterhalen hoe aan de onderduik een einde is gekomen. Vast staat dat de Postenführer van de Leeuwarder Sicherheitspolizei Hans op 3 september ’44 om 11.30 uur overdraagt aan de gevangenis in Leeuwarden.

Leemtes

Er zijn dus nog twee leemtes in Hans’ levensgeschiedenis. De eerste is de periode tussen zijn 13e en 21e verjaardag, formatieve jaren waarover we graag meer zouden weten. De tweede is de cruciale periode van veertien maanden tussen Hans’ vrijlating uit Kamp Westerbork en zijn insluiting in de gevangenis van Leeuwarden. Was hij in z’n ééntje ondergedoken bij Jan Eelhart en diens vrouw? Of boden die onderdak ook aan Hans’ vrouw, ouders en broer wellicht? Roby, de ouders en broer Asser hebben de Holocaust immers overleefd.

Maar er is hoop. Gisteren had ik een kort telefoongesprek met Asser, Hans' jongere broertje. Hij woont onder een andere naam in de Verenigde Staten. Hij is nu ver in de tachtig, maar wie weet herinnert hij zich het een en ander over zijn jeugd met Aby en Hans aan de Oude Schans. En ook over de onderduik van de ouders (en Asser, Roby?) zijn er nieuwe aanwijzingen. Kortom:
Wordt vervolgd

Bronnen

Ben Braber, Zelfs als wij zullen verliezen. Joden in verzet en illegaliteit in Nederland, 1940-1945. Amsterdam, Balans, 1990

Philip Mechanicus, In Dépot. Dagboek uit Westerbork. Amsterdam, Polak & Van Gennep 1985


Dr. J. Presser, Ondergang. De vervolging en verdelging van het Nederlandse Jodendom 1940-1945. Eerste deel. ’s-Gravenhage, Staatsuitgeverij 1965, p. 309, 474 e.v.

Bernard Wasserstein, Gertrude van Tijn en het lot van de Nederlandse Joden. Amsterdam, Nieuw Amsterdam Uitgevers, 2013 (hoofdstuk 7)

27 juni 2017

Op zoek naar Hans Goudsmit. 2: Lotgenoten

De Erelijst van Gevallenen 1940-1945 vermeldt de drie mannen die op 19 november 1944 als represaillemaatregel nabij Menaam werden geëxecuteerd: Hans (Henry) Goudsmit, Dirk de Vries en Jan Johannes Zorn. Zij zijn in de lijst opgenomen als ‘verzetsdeelnemers in Nederland.’ Welke verzetsdaden hebben zij verricht? Deze vraag stel ik niet om hun tragische dood te bagatelliseren, maar uitsluitend uit belangstelling naar de drie mannen die met hun leven moesten boeten voor een – kleine – verzetsdaad uitgevoerd door anderen: het strooien van kopspijkers op de Rijksstraatweg tussen Leeuwarden en Franeker.

Het is nog onduidelijk wat Henry Goudsmit, de enige Jood in het drietal, in de jaren 1940-44 is overkomen en wat hij heeft gedaan. Maar voor zijn twee lotgenoten is het beeld helder.
De Vries en Zorn werkten beiden bij de spoorwegen: De Vries bij de Nederlandse Tramweg Maatschappij (NTM) en Zorn bij de NS. De NTM verzorgde in Friesland en aangrenzende provincies tramvervoer. De spoorwegstaking van september 1944 lijkt hun lot te hebben bezegeld. Beide mannen raakten in gevangenschap en kwamen in de gevangenis van Leeuwarden terecht. De reconstructie van hun lot is gebaseerd op de formulieren die familieleden in de jaren ’50 hebben ingevuld en aan het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie (nu NIOD) gestuurd. Koningin Juliana droeg op 4 mei 1960 de volledige Erelijst met ongeveer achttien duizend namen over aan de Staten-Generaal. De lijst is nu digitaal te raadplegen op erelijst.nl



Dirk de Vries was negentien jaar oud toen hij werd doodgeschoten. Hij woonde in Drachten, zijn beroep bij de NTM was trambeambte, dat wil zeggen nachtstoker. In de loop van de nacht maakte hij in de remise de trams klaar voor het uitrijden de volgende ochtend. Hij had een opleiding gevolgd aan de ambachtschool en was daarna werknemer in een instrumentenfabriek geweest. Zijn vader verklaarde dat ‘na stopzetting van het trambedrijf op 19 september 1944’ – twee dagen na afkondiging van de spoorwegstaking – Dirk door zijn depotchef naar huis werd gestuurd met het advies ‘zich schuil te houden’. Nog dezelfde ochtend dook hij onder bij een ‘landbouwer buiten de woonplaats’. Toch werd Dirk op 20 oktober in Drachten tijdens een razzia ‘in de nabijheid zijner woning’ opgepakt. Hij werd meteen in Leeuwarden opgesloten.

Jan Zorn was 27 jaar toen hij werd gefusilleerd. Hij was in september 1917 in Leeuwarden geboren en woonde in Oldenzaal. Hij was door de NS vanuit Leeuwarden overgeplaatst eerst naar Gennep in Limburg en van daar naar Oldenzaal. Op 27 oktober 1944 werd Zorn ingesloten in de gevangenis Leeuwarden. Jan Zorn was niet gehuwd. Verder weten we niets over hem. Zijn zuster verklaarde na de oorlog ‘Daar mijn broer een erg stil persoon was weet ik verder niet veel bijzonderheden van hem.’ 

Spoorwegstaking 1944
Het formulier van het Rijksinstituut had als derde vraag deze: Indien doodgeschoten of gevangen, om welke reden? Het antwoord van de vader van de 19-jarige Dirk de Vries was uitgesproken bitter van toon: ‘opdracht door Werkgeefster tot staking van het Trambedrijf’. Het antwoord van de zus van Jan Zorn was zo mogelijk nog wranger: ‘gestaakt op last der regeering’.

Er was vanuit bezet Nederland lang op een spoorwegstaking aangedrongen. Maar de regering in ballingschap en de NS directie voelden er niet voor. Het initiatief voor de spoorwegstaking in Nederland ging nu uit van het geallieerde opperbevel. De staking moest de operatie Market Garden ondersteunen. Deze begon op 17 september 1944 met luchtlandingen bij Arnhem. De Nederlandse regering in ballingschap werd erdoor overrompeld. De minister van Oorlog dicteerde op zondag 17 september in haast een stakingsoproep die die avond door de BBC werd uitgezonden. Maurice Blessing stelde later vast dat ‘de meeste Nederlandse bewindslieden voor het eerst via de radio van de voorgenomen staking [horen], net als de bevolking in bezet gebied. Ook de directeur van de NS is er niet in gekend: die is op het moment van de uitzending aan het golfen.’

De spoorwegen telden op dat moment zo’n 30.000 werknemers. Zij wisten dat op staking de doodstraf stond. Vrijwel iedereen dook onder, vaak met het hele gezin. De verwachting was algemeen dat dit maar voor korte duur zou zijn; de luchtlandingen bij Arnhem werden gezien als het begin van het einde van de Duitse bezetting van het land.

Verderop vraagt het formulier naar een Korte levensloop van de gevallene gedurende de oorlog, onder vermelding van illegaal werk… Bij geen van de twee staat hier enig illegaal of verzetswerk vermeld. De conclusie kan moeilijk anders zijn dan dat De Vries en Zorn – als uitvloeisel van de spoorwegstaking – simpelweg op het verkeerde moment op de verkeerde plek waren: in de Leeuwarder gevangenis. Zij waren willekeurig gekozen represaille-slachtoffers. De spoorwegstaking werd hen noodlottig – maar het waren Vlaamse SS-ers die op bevel van Arthur Albrecht en Theodor Vogt de trekkers overhaalden.

Daarover later meer.

Bronnen

NIOD Amsterdam: Opgaven voor de eerelijst der namen van hen, die voor het vaderland zijn gevallen, nrs. 3754, 3755 en 17709.

Tresoar Leeuwarden: Gevangeniswezen Leeuwarden 1944, gevangenisregister, Toegang 50-02, inv. 102.

Maurice Blessing, ‘De spoorwegstaking van 1944’, Historisch Nieuwsblad 2015:5, op historischnieuwsblad.nl/nl/artikel/43114/de-spoorwegstaking-van-1944.html

Dr. L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. Deel 10b, Het laatste jaar II, eerste helft. ’s-Gravenhage, Staatsuitgeverij 1981


16 juni 2017

Op zoek naar Hans Goudsmit. 1: Grafmonument en zwerfkei

Henry (Hans) Goudsmit
'Onze dodenakker waarin onze geliefden rusten, wordt bijzonder gewijd door het opnemen van deze zoon van het oude volk Israel.' Deze woorden spreekt kerkvoogd H. van der Meer op 3 mei 1947 op de begraafplaats bij de 'Nederduitsch-Hervormde' kerk van Menaldum in Friesland. Sinds 2 1/2 jaar rust hier het stoffelijk overschot van Henry (Hans) Goudsmit, op 19 november 1944 nabij Menaldum / Menaam samen met twee andere gedetineerden uit de gevangenis van Leeuwarden standrechtelijk geëxecuteerd. Hans was 23 jaar. Hij is de enige - onherkenbare - jood op deze christelijke begraafplaats. Pas op deze derde mei 1947 krijgt zijn graf een steen.

De onthulling en overdracht van het grafmonument is zorgvuldig voorbereid door de Gemeentelijke commissie tot Oprichting van Oorlogsgedenktekenen in Menaldumadeel. Zeventig jaar later vind ik in het gemeentearchief van Menameradiel aan de Dyksterbuorren een juweeltje: het notulenboek van deze commissie, handgeschreven. Postume hulde aan secretaris R. W. Douma die de beraadslagingen zo zorgvuldig heeft gedocumenteerd. Mijn vage beeld van Hans Goudsmit krijgt langzaamaan contouren en contrast.

Uit het in 1995 gepubliceerde boek van Bosma en Dijkstra, Net ferjitte, niet fergete... is me al gebleken wat er precies was gebeurd. De drie geëxecuteerden hadden met kopspijkers niets te maken, en met het dorp Menaldum al evenmin. Zij zaten opgesloten in de gevangenis van Leeuwarden en stonden op een lijst van 'Todeskandidate'.* Alle drie, Dirk de Vries, Jan Johannes Zorn en Hans Goudsmit, zijn na de oorlog opgenomen in de nationale Erelijst van Gevallenen 1940-1945. Dat suggereert dat zij betrokken waren bij het actieve verzet tegen de Duitse bezetter. Afgaande op de Erelijst is Hans Goudsmit één van de joodse verzetshelden - maar wat heeft hij dan gedaan? 

De Vries (19 jaar oud in november 1944) en Zorn (37) werken bij de spoorwegen, De Vries vanuit zijn woonplaats Drachten, Zorn vanuit Oldenzaal. Als op 17 september 1944 de spoorwegwerkers gehoor geven aan een stakingsoproep, duiken in heel Nederland zo'n 30.000 van hen onder; voorlopig moeten we aannemen dat ook De Vries en Zorn dit deden. Over de omstandigheden van hun arrestatie is nog niets bekend.

Maar er zijn tot op heden geen aanwijzingen dat Hans Goudsmit iets met de spoorwegstaking te maken had. Uit het verslag van de commissievergadering van 20 maart 1947 blijkt dat hij - op een nog onbekend tijdstip - is 'gepakt in Blija waar hij [was] ondergedoken'. Google maps leert mij dat Blija (tegenwoordig wordt de Friese dorpsnaam Blije gebruikt) een terpdorp is in het Noorden van de provincie, slechts enkele kilometers van de Waddenzeedijk. Later wekken de notulen de suggestie dat niet alleen Hans maar ook andere leden van zijn familie in Blija en het nabije Hallum ondergedoken hebben gezeten.

De onthulling op 3 mei 1947 is een grootse plechtigheid in de NH kerk op de terp van Menaldum. Aanwezig daarbij zijn naaste familieleden van Jan Zorn en Dirk de Vries; en de weduwe, de vader en moeder en broer van Hans Goudsmit. Zij allen hebben de Holocaust dus overleefd! Aanwezig zijn ook drie echtparen uit Blija en Hallum 'waar de familie Goudsmit onderdook.'

Over het graf en de steen is in de loop der decennia verwarring ontstaan. Alle drie slachtoffers van de SD zouden er aanvankelijk hebben gelegen, tot De Vries en Zorn werden herbegraven. Die versie blijkt onjuist. De notulen zijn er klip en klaar over.

De lijken van de drie mannen moeten die zondag 19 november op last van de Duitsers een etmaal langs de straatweg blijven liggen - als afschrikwekkend voorbeeld. Op maandagavond worden zij naar een schuurtje op het kerkhof van Menaldum vervoerd 'en door Jac. Grijpma liefdevol behandeld en gekist'. Kisten zijn per paard en wagen gehaald, betaald door 'het Steunfonds', terwijl NSB-burgemeester De Jong ertoe wordt overreed de lichamen niet ongeïdentificeerd in een kuil te laten gooien.

Op woensdag 22 november delft de koster drie graven terwijl de doden in de kerk liggen opgebaard. Op het nippertje zijn de families van Zorn en De Vries in kennis gesteld - en kort voor aanvang van de rouwdienst komt er bericht dat deze de lichamen zullen komen ophalen. Jan Zorn ligt nu in Leeuwarden begraven, Dirk de Vries in Drachten. Alleen Hans Goudsmit ligt hier.

Dominee De Hoest heeft de leiding van de rouwdienst. Hij leest psalm 130 en een gedeelte van Nehemia. 'Wij leggen vandaag ter ruste Hans Goudsmit,' zegt hij, 'gescheiden van zijn familie. De Here trooste en beware hen... Israël hope op den Here, en Hij zal Israël verlossen.' Kerkvoogd H. Van der Meer dankt daarna de begrafenisvereniging die alles 'zo zorgvuldig pro-deo verricht, en wel op een andere wijze dan de bezetter bevolen had.'


De ouders, weduwe en broer van Hans zijn bij de begrafenis niet aanwezig; zij zitten nog ondergedoken. Bij de onthulling van het grafmonument in mei 1947 zijn zij wél. Na die onthulling komt men informeel bijeen in de kosterij. Daar vraagt Hans' weduwe Roby Gosler het woord. Mede namens haar schoonouders dankt zij 'allen die zo zorgvuldig hebben gearbeid aan deze herdenking, speciaal de familie Fokke van der Meer die zoveel voor hen gedaan heeft.' Hans en Roby zijn in juli 1942 in Amsterdam getrouwd, nog geen twee weken nadat de deportaties vanuit Westerbork zijn begonnen.

De steen op het graf van Hans Goudsmit is van bijzondere aard. Ze toont geen enkel teken dat hier een jood begraven ligt, geen joods symbool, Hebreeuws woord of letter. Maar wel twee andere namen. In haar vergadering van 20 maart 1947 besluit de Gemeentelijke commissie dat ook de namen van de twee andere geëxecuteerden op dit grafmonument vermeld zullen worden. Daar is dus later verwarring door ontstaan.

Ruim twee jaren na het grafmonument wordt een tweede monument opgeleverd. Het is een zwerfkei met de namen van de drie mannen onder de tekst 1940 1945 gefusilleerd 19 11 1944. De rode kei ligt op de plek waar de drie onder een kogelregen 'vielen', op de kruising van de Ryksstjitwei tussen Leeuwarden en Dronryp, en de Mieddyk die naar het dorp Menaam leidt. Tegenwoordig is hier de vierbaans A31, naast de zwerfkei is de ingang van een fietstunnel. Wie uit Leeuwarden naar de Afsluitdijk rijdt en ter hoogte van Menaam naar rechts kijkt, ziet de achterkant van de steen voorbijflitsen.

Roby Goudsmit-Gosler is op 19 november 1949 ook aanwezig bij de onthulling van deze steen. Zij, én een 'heer Eelhard uit Blija waar G. ondergedoken was.' De notulist van de Gemeentelijke commissie doet mij zeventig jaren later een groot genoegen: de naam van de onderduikgever - al is niet volledig duidelijk hoe deze wordt geschreven. Het blijkt Jan Eelhart (Holwerd 1894 - Wommels 1966) te zijn; hij schreef zijn naam ook als Ehlhardt.

Na afloop van de onthulling in 1949 komt het gezelschap in Menaldum bijeen in gebouw CJMV. Dankzij de opgetekende woorden van Jan Eelhart krijgt mijn beeld van hem nu ook een klein beetje reliëf: 'Eelhard vertelde zijn ondervindingen met Goudsmit en prees deze zoon van Israel om zijn eerlijkheid, openheid en naastenliefde.'

De zoektocht naar Hans wordt voortgezet.

Bronnen

Gemeentearchief Menameradiel, inv. 1738 en 2561

Andries Bosma en Harrie Dijkstra, Net ferjitte...Niet fergete. Menaldumadeel en het Bildt in de jaren 1940-1945. Franeker, Van Wijnen 1995

Over 'Todeskandidate' zie 
http://www.tweedewereldoorlog.nl/gijzelaars/represaille/todeskandidaten/



30 mei 2017
portret van Hans Goudsmit toegevoegd op 20 juli 2017